Tijdens één van onze steilere bergwandelingen, betrap ik mezelf erop dat ik steeds vooruit kijk naar de volgende bocht. Hopend dat na deze bocht, de weg wat vlakker wordt. Vooral op het moment dat ik me in de bocht bevind, kijk ik reikhalzend naar waar de weg naartoe draait…. om te concluderen dat het voorlopig nog niet minder steil gaat worden. Het demotiveert me. Ik wil graag verder, maar zo’n lange, steile, moeilijk weg voor me zien, resulteert bij mij in een lager tempo. De optie ‘omkeren en teruggaan’ komt niet in me op. Er zijn dus wel andere opties, alleen zie ik ze niet. Ik weet dat ik op dit moment nog niet ben waar ik wil zijn, het doel is nog niet behaald. Dus loop ik door, met mijn blik op de weg vlak voor me gericht. Ik kijk weinig om me heen, want dan word ik steeds geconfronteerd met die steile weg die voor me opdoemt. Kleine pasjes, dan kom ik vanzelf verder. Tijdens het lopen van het Pieterpad heb ik immers ook gezien dat ik door elke keer een stap te zetten, uiteindelijk 500 kilometer af kan leggen. Waarom zou het in de bergen anders zijn?
Als het landschap verandert en er rechts van het pad een waterval uit de bergen komt, verleg ik mijn blik. Al lopend aanschouw ik de pracht van dit waterspel. Op sommige punten breed, andere smal. Dan lijkt hij sneller te gaan, dan weer langzamer. Ik zie het al het water samen in de rivier kletteren, met een oorverdovend lawaai. En dan opeens… ben ik alweer bijna bij de volgende bocht. Kennelijk kan een verandering om me heen, me zo afleiden dat het zware lopen, niet meer wordt opgemerkt.
Ik vind dit een mooie vergelijking met het ‘echte leven’. Als de weg zwaar is, kan dat me enorm demotiveren. Die steile weg bekijken, maakt hem bijna nog steiler, nog langer, nog onbegaanbaarder. Omkeren komt niet in mijn woordenboek voor. Ik ben niet voor niets al zo ver gekomen. Deze weg is mijn weg. Mijn blik op waar ik NU mijn voeten neerzet, maakt dat ik gewoon loop, bijna zonder dat ik een andere optie lijk te hebben. Maar ervan genieten? Dat doe ik niet.
Een andere omgeving doet wonderen. De schoonheid en de afwisseling doen me kijken, doen me realiseren dat ik leef. Op dat moment verdwijnt de vraag ‘Hoe ver moet ik nog?’. Doordat de vraag verdwijnt, verdwijnt het moeten en ontstaat er ruimte om te genieten, om te zijn. En dan opeens ben ik bij het volgende punt, vanwaar ik weer nieuwe stappen kan overzien. En dan? Dan begint het hele proces weer van voor af aan, of…. wordt de weg vlakker. In ieder geval tot de volgende bocht.
Ga, juist op de plek waar je je afvraagt hoe ver je nog ‘moet’, even zitten. Neem de tijd. Heb aandacht voor wat je op dat moment ziet. Het zou zomaar kunnen zijn dat je dan vraagt: “Mag ik hier nog even blijven?”.
😉